Werkvormen
Dit tabblad bestaat uit twee onderdelen.
Eerst geven we een aantal voorbeelden van werkvormen om een beter beeld te krijgen van de beginsituatie van de klas. Deze werkvormen geven een beeld van het leerprofiel, de leerstatus en/of de leerinteresses van de leerlingen.
Het tweede onderdeel bestaat uit een aantal werkvormen waarbij je (sterk) kan differentiëren volgens leerprofiel, leerstatus en/of leerinteresses.
Alle deze werkvormen vragen geen grootse inspanningen of bieden mogelijkheden waardoor elke leerkracht op een haalbare manier kan differentiëren.
1. Werkvormen om de klas beter te leren kennen
Als je aan de slag wil gaan met binnenklasdifferentiatie, is het zeer belangrijk om een zicht te krijgen op de noden van de leerlingen. Hiervoor kan je bij de start van het schooljaar een klasscreening uitvoeren aan de hand van een enquête, maar gedurende het schooljaar kunnen deze noden wel eens veranderen.
Daarom lichten wij hieronder enkele werkvormen toe waarmee je gedurende het schooljaar op een snelle manier zicht kan krijgen op de leerinteresses, de leerstatus en het leerprofiel van de leerlingen.
One-minute-paper

Bij one-minute-paper krijgen de leerlingen één minuut de tijd om alles te noteren wat ze zich nog kunnen herinneren van de vorige les(sen). Bij deze werkvorm kan je binnen enkele minuten checken wat de leerlingen hebben onthouden (leerstatus).
Twee vragen
Bij twee vragen bedenkt de leerkracht op voorhand twee vragen over de leerstof (leerstatus). Bij de start van de les stelt de leerkracht aan elke leerling de vragen en afhankelijk van hun antwoord kan er op verschillende manieren worden gedifferentieerd:
- Beide vragen juist? De leerling gaat individueel aan de slag.
- Eén vraag juist? De leerling krijgt een hulpmiddel.
- Beide vragen fout? De leerling krijgt een verlengde instructie.
Woordenwolk

Bij de woordenwolk schrijven de leerlingen tien woorden op waaraan zij denken bij het lesonderwerp. Nadien vergelijkt de leerkracht de woorden van de leerlingen met zijn eigen kernwoorden. Op basis hiervan kan de leerkracht dan een beeld schetsen van de voorkennis van de leerlingen (leerstatus).
Think-pair-share

Bij think-pair-share denken de leerlingen eerst individueel na over een bepaald thema. Nadien verdeelt de leerkracht de leerlingen in groepjes zodat de leerlingen hun ideeën met elkaar kunnen bespreken. Wanneer de leerlingen voldoende tijd hebben gekregen, bespreekt de leerkracht het thema klassikaal.
Afhankelijk van het thema dat de leerkracht wil bespreken, kan men meer te weten komen over het leerprofiel of de leerstatus van de leerlingen.
Voorbeeld: Na een slechte evaluatie beslist de leerkracht om een gesprek te houden over mogelijke effectieve leerstijlen (leerprofiel).
Voorbeeld: Bij de start van een nieuw hoofdstuk wil de leerkracht graag te weten komen wat de leerlingen al over de leerstof weten (leerstatus).
Quiz

Bij een quiz stelt de leerkracht bijvoorbeeld vijf korte vragen. Afhankelijk van de gestelde vragen, kan de leerkracht iets meer te weten komen over de leerinteresses, de leerstatus of het leerprofiel van de leerlingen. Hiervoor kan je gebruikmaken van een Kahoot, whiteboards, een invulblaadje...
Interview
Maak de laatste 5 minuten van je lestijd vrij voor een interview. Leerling A interviewt leerling B over de afgelopen les. Vragen zoals: wat vond je interessant aan de les (leerinteresses), wat vond je grappig, waar heb je het nog moeilijk mee (leerstatus), wat vind jij een goede toetsvraag over deze les? Zowel de vragen als de antwoorden helpen jou als leraar om inzicht te krijgen in het leerproces van de leerlingen.
Afscheidnemer

Geef de laatste minuut van je les aan een leerling. Hij of zij probeert de les samen te vatten in 3 belangrijke punten (leerprofiel). Daarna mag hij of zij op geheel eigenzinnige wijze afscheid nemen en de klasgenoten een fijne dag toewensen.
Intro- en exit-tickets
Bij intro- en exit-tickets deelt de leerkracht aan het begin (intro) of aan het einde (exit) van de les een ticket uit met daarop een vraag of een oefening. Afhankelijk van de vraag kan de leerkracht de leerinteresses, de leerstatus of het leerprofiel van de leerlingen aftoetsen. De antwoorden kunnen nadien gebruikt worden om de leerlingen bijvoorbeeld te verdelen in groepjes.


2. Differentiërende werkvormen
Als je een goed zicht hebt op de beginsituatie van je klas, kan je aan de slag gaan met binnenklasdifferentiatie. Helaas bieden werkvormen zoals onderwijsleergesprekken en doceren weinig tot geen mogelijkheden tot differentiatie.
Daarom lichten wij hieronder enkele werkvormen toe, die wel mogelijkheden bieden tot differentiatie in de klas. Durf zeker eens te experimenteren! Een werkvorm kan met enkele kleine en subtiele aanpassingen plots perfect werken in je klas.
Leerlingen zijn meer gemotiveerd als ze een gevoel van 'ownership' krijgen. De motivatie bij leerlingen kan worden aangewakkerd door te variëren in werkvormen, leermiddelen, insteek bij de lesintro …
Mini klas
Een mini klas is een bepaalde strategie om tijdens de les aanvullende instructie te bieden voor de leerlingen die daar nood aan hebben. Je neemt de leerlingen apart in een groep om instructie op maat te bieden.
Werking:
- Geef een basisinstructie als opstart voor alle leerlingen. Maak deze opdracht zichtbaar in de klas (digitaal, op het bord, op een instructiefiche ...).
- Na de basisinstructie geef je de leerlingen de kans om extra uitleg te krijgen. Welke leerlingen deelnemen aan de verlengde instructie kies je als leerkracht op basis van eerdere observaties. Laat de leerlingen, die alleen verder kunnen, de keuze om al dan niet deel te nemen aan de mini klas.
- De andere leerlingen werken op dat moment zelfstandig aan opdrachten.
- Mogelijke klasopstelling hiervoor:

Tips:
- Bekijk welke oefeningen uit het leerwerkboek je kan gebruiken. Je hoeft zeker niet altijd nieuwe oefeningen te gebruiken.
- Zorg voor verbetersleutels, zodat leerlingen zelf kunnen verbeteren.
Voorbeeld: Na een klassikale instructie over de passé composé gaat een aantal leerlingen in de klas zelfstandig aan de slag met oefeningen. Sommige leerlingen maken gebruik van het aanbod van de leerkracht om aan de extra instructietafel onder begeleiding de eerste oefeningen te maken.
Voorbeeld: De leerlingen starten tijdens de les met oefening 1 uit het boek. De 10 zinnen van oefening 1 worden klassikaal verbeterd. Hun resultaat daarop bepaalt het verder verloop van de les:
- Leerlingen met vijf of meer fouten sluiten verplicht aan in de miniklas. Na de verlengde instructie maken ze oefening 2 in groep met de leerkracht. Daarna werken ze aan oefening 3 en 4.
- Leerlingen met tussen de drie en vijf fouten kiezen voor de miniklas of voor oefening 2, 3 en 4 die ze telkens met een verbetersleutel verbeteren.
- Leerlingen met één of twee fouten maken oefeningen 2, 3 en 4 die ze telkens met een verbetersleutel verbeteren.
- Leerlingen die geen fouten maakten, maken oefening 4 en 5 die iets moeilijker zijn, en verbeteren die met een verbetersleutel. Daarna stellen ze een toets op gemaakt kan worden door de andere leerlingen op het einde van de les of als huistaak.
Hier kan je een artikel vinden met getuigenissen van leerkrachten die differentiëren tijdens de lessen in de vorm van een mini-klas, maar ook op andere manieren.
Placemat methode

De placematmethode is een werkvorm die geschikt is om de voorkennis van de leerlingen in kaart te brengen of de leerlingen na te laten denken over hetgeen ze geleerd hebben tijdens de les. Je kan deze methode ook gebruiken om leerlingen samen op conclusies te laten komen en samen een opdracht te laten uitwerken.
Werking:
- Iedere groep (van maximaal 4 leerlingen) krijgt een placemat (zie figuur) en een opdracht van de leerkracht.
- Elke leerling krijgt 5 minuten de tijd om de opgegeven opdracht individueel uit te werken en schrijft het resultaat neer in het vak dat hem of haar werd toegewezen.
- Per groep worden de individuele antwoorden van de leerlingen overlopen.
- De antwoorden waar alle groepsleden het over eens zijn worden in het middenvak van de placemat geschreven.
- Elke groep licht klassikaal toe wat ze genoteerd hebben in het middenvak.
Begeleid zelfstandig leren
Bij begeleid zelfstandig leren, ook wel BZL genoemd, neemt de leerkracht eerder een coachende rol in het leerproces aan. De leerlingen verwerken op eigen tempo en op eigen manier de leerstof met begeleiding waar nodig. BZL is een werkvorm die je bijna automatisch moet toepassen wanneer er online lessen plaatsvinden. Je biedt de leerlingen extra begeleiding in de vorm van filmpjes, audio-fragmenten en een directe contactlijn met jou als coach. Een heel belangrijk aspect is om de regel BBBB juist te onderhouden. BBBB staat voor Brein, Boek, Buur, Baas. Je leert leerlingen eerst zelfstandig nadenken over het antwoord (Brein). Vervolgens, wanneer ze nog steeds hulp nodig hebben, verwijs je naar het boek of het internet (Boek). Daarna komt de stap waarbij een klasgenoot aangesproken wordt. De dag van vandaag is het heel gemakkelijk om een chatroom te voorzien waar leerlingen elkaar vragen kunnen stellen. Als er tenslotte nog nood is aan extra begeleiding dan contacteren ze jou (Baas). Op deze manier leren de leerlingen zelfstandig te werken, en word je als leerkracht niet overstelpt met telkens dezelfde vragen.
Voorbeeld: Tijdens de les Engels werken de leerlingen in de vorm van begeleid zelfstandig leren.
Gedifferentieerd steigerleren (scaffolding)
Scaffolding is het bieden van tijdelijke steun bij het leren die langzaam afneemt naarmate het leren vordert. Je kunt het op twee manieren inzetten: interactief of gepland.
Interactieve scaffolding
Met interactieve scaffolding ondersteun je de taalontwikkeling van een leerling door in het gesprek strategieën in te zetten waarbij je je voortdurend aanpast aan het talige niveau van de leerling. In onderstaand voorbeeld ondersteun je een leerling bij het leren vragen stellen:
- Herformuleer taaluitingen
Voorbeeld: Tijdens een les Engels maakt een leerling een zin in de present simple: I did go not to the store --> I did not go to the store. De leerling zet de zinsdelen in de verkeerde volgorde.
- Vestig de aandacht op benodigde woorden en formuleringen in vraagzinnen
Voorbeeld: Tijdens de les Frans maakt een leerling een zin met de passé composé: Je bu un verre --> J'ai bu un verre. Benadruk het belang van het tussenwerkwoord om de zin te vormen.
Op het moment dat een leerling de formulering en grammatica onder de knie heeft, kun je de volgende strategieën inzetten om de figuurlijke steigers weer af te breken:
- Benoem de kwaliteit van taaluitingen.
- Herhaal correct geformuleerde vraagzinnen of laat een andere leerling de zin herhalen.
- Moedig de leerlingen aan om vraagzinnen zelfstandig te formuleren.
Geplande scaffolding
Bij geplande scaffolding reik je ondersteunende middelen aan die je van tevoren hebt bedacht of ontworpen. De strategieën die je daarvoor inzet kunnen hetzelfde zijn als bij interactieve scaffolding waarbij je voorbeeldtaal gebruikt. Maar in dit geval gebeurt dat niet in het gesprek maar in het lesmateriaal. Voorbeelden zijn:
- Een schrijfkader: een tekst die al half geschreven is, maar waarin de leerling zelf nog woorden (bijvoorbeeld persoonskenmerken) in kan vullen. Zo krijgt de leerling benodigde taalvormen aangeboden en moet hij zelf ook taal produceren.
Voorbeeld: Een school werkt met een leerlijn voor begrijpend lezen (Nederlands): de leerlingen moeten in de tweede graad in staat zijn om informatie uit teksten te halen. In de derde graad moeten ze dat ook zelfstandig kunnen. Om dit doel te bereiken, krijgen de leerlingen in de tweede graad een hulpmiddel, zoals een steekkaart of schrijfkader waarin de 5 W's worden aangeboden (wie, wat, waar, wanneer, waarom). Het kan gebeuren dat leerlingen in het vierde jaar dat hulpmiddel al niet meer nodig hebben en dat leerlingen uit het vijfde jaar het hulpmiddel nog wel nodig hebben als ondersteuning.
Voorbeeld: Tijdens het opstellen van een zakelijke brief kunnen de leerlingen kiezen of ze een stappenplan of schrijfkader gebruiken. Bekijk de link van KlasCement voor een concreet voorbeeld.
- Voorbeeldzinnen: De leerlingen hebben altijd een voorbeeld om op terug te komen.
Voorbeeld: Bij het vormen van zinnen in een bepaalde tijd (Frans/Engels) krijgen de leerlingen aan het begin van de oefening een voorbeeldzin waar ze naar kunnen terug kijken.
- Woordenlijst: Maak een lijst met relevante woordenschat van een bepaald thema samen met de leerlingen. Leerlingen kunnen zo voortdurend uit die woordenlijst woorden halen bij het formuleren van hun zinnen.